Eilander portret van Piet Kaspers (100 jaar) door Tietsya van Wieren
Veertig jaar geleden stond ik hier voor dezelfde deur, ‘Meneer Kaspers zou u voor mij een “kakstoel” willen maken?’ Wie ben jij? Ik noemde mijn naam en zei dat zijn zoon Theo mij had verteld over de prachtige stoelen, die zijn vader maakte. Graag zou ik eentje in het café willen hebben. ‘Dat jong?’ zei hij, als het geen haast heeft wil ik er over denken. Twee maanden later kwam ik in m’n appelgroene Lelijke Eend een pracht van een kakstoel halen. Waar vakmanschap verloochent zich niet, de stoel wordt nog steeds gebruikt.
Nu, veertig jaar later zit ik bij hem in de kamer, een kwieke, vitale honderdjarige en vertelt hij over dit huis, deze plek waar een eeuw geleden ook al een huisje stond en zijn familie woonde.
Als jongetje voetbalden wij hier achter de Reedekerstraat, daar lag het voetbalveld in de diepte tegen de ‘Gasfabriek duinen’, in het duin groeven we zitjes uit waar vanuit we naar de wedstrijd konden kijken. De duinen werden later afgegraven hiermee met de kuil gedicht voor latere bebouwing.
Op de lagere school gingen we eens per jaar met schoolreisje, in een bus naar het Noordzeestrand om daar naar eigen inzicht tekeningen te maken in het zand. Wie de mooiste maakte had gewonnen. Na afloop kregen we in het paviljoen limonade. Ik bleef wat achter om de andere tekeningen te bekijken en vond zo, half verborgen onder het zand, een schepje. Tot mijn verbazing zag ik de letters PK scherp gesneden in de nieuwe steel. Dan is deze van mij. Bij het paviljoen gekomen zei een meisje, ‘jij hebt mijn schep gestolen’ . En ik antwoordde ‘Nee, die heb ik gevonden en mijn naam staat erin’. Ik moest bij meester komen en hij vertelde dat het schepje toch echt van dat meisje was, zij heette Pietje Kooiman. Negen jaar later zagen we elkaar weer en ‘ik werd smoorverliefd op haar’. Na vijf jaar verkering zijn we getrouwd waarna we eerst een jaar bij haar ouders inwoonden haar ouders in de Wester- en wij in de Oosterkamer. Samen kregen we twee prachtige jongens Lieuwe en Theo die ook hier wonen.
Wat ga je nu doen?’ vroeg zijn moeder toen hij als vijftienjarige van de ULO kwam. Dat wist hij niet. Hij begon ‘met twee linkerhanden’ bij zijn grootvader, oom en vader in de timmerwerkplaats. Daar leerde hij het vak van vader en grootvader. Hij hield van werken met zijn handen, zo werden die twee linker op den duur twee rechterhanden. Het was geen vetpot, toch hadden zij het goed. Hij specialiseerde zich in trappen, alle mogelijke houtsoorten werden hiervoor van de wal gehaald. Mensen wilden van die vlizo trappen af die alleen maar in de weg stonden. Daar kwam een vaste voor in de plaats. Er werd veel gebouwd en uitgebouwd na de oorlog.
Eenmaal met de VUT deed ik hoofdzakelijk nog trappen, uiteindelijk werden het er 462 stuks. In een prachtig rood ruitjescahier is alles met precisie uitgetekend en bijgehouden onder vermelding van opdrachtgever, adres en materiaalkeuze. ‘Een waar document’ zoals hij met enige trots zei. Een paar jaar geleden kwam er nog iemand vragen of ik een trap wou maken, ‘Wat denk jezelf, zei ik…’
19 jaar, de dienstplicht zat erop, de oorlog begon en hij ging in de bunkerbouw, vijf jaar lang maakte hij hiervoor binnen en buitenbekistingen. Op het duin stonden vier kanonnen daar alle platforms voor gebouwd en ook de onderkomens van de manschappen. ‘Het eiland ligt er vol van’. Op z’n 22ste werd hij met nog zo’n 36 man, van hier, als dwangarbeider te werk gesteld in een kruitfabriek in Duitsland. Twee maanden heeft dit voor hem geduurd. Toen wist hij de artsen te verleiden hem naar huis te sturen door zichzelf te bevuilen. Na enig overleg van drie artsen in het hospitaaltje zei één van hen “Sofort zu Hause”. Woorden die hij nooit is vergeten. Met bus, trein en boot kwam hij een paar dagen later op zondag weer thuis. Kortgeleden is er een boekje gemaakt met foto’s van alle 36 mannen ‘er is maar 1 foto met 1 jaartal en dat is de mijne’ zo vertelt hij. De anderen zijn allemaal al dood.
In de Torenstraat, waar nu de HEMA is, stond een groot huis waarin we woonden. We hadden veel schooljongens van de Zeevaartschool als kostganger. Pietje kon zo lekker koken, zij was een goeie kok, nog altijd heb ik contact met een aantal van deze jongens.
Met zeer veel plezier heb ik 25 jaar bij ons muziekkorps Schylge gespeeld op cornet, piston, trompet en tuba totdat mijn tanden slechter werden en de tandarts mij een kunstgebit gaf. Het blazen lukte daarna helaas niet meer.
Met enige trots vertelt Kaspers aan het einde van ons gesprek over de gedichten die hij schreef in het Schylgers. Uiteindelijk is dat gebundeld in het boekje Bôrnetiid, het mooiste daarvan is Onwennighiid want geen Schylger kan zonder zijn Toer en wite strân.
Onwennighiid
Wanneer ik yn de frjemde bin,
Faak maanden lang fan hues,
Dan tink ik oan myn ôdejûds,
En oan myn frongen tues.
Ik bin yn alle Lânen wen,
De hele wrâld hab ‘k siên.
Mar nergens waes ’t sân sô wyt,
En waes de helm sô griên.
En kom ik nei in lange tiid,
Wer tues en sjoch de toer,
De dûnen en ’t griêne strân,
Dan ront ’t hort my oer.
Want Schylgers oan de feste wal,
Al habbe se ’t nog sô best,
Die komme altyd, ier of let,
Werom op ’t ôde nest.
Eilander portretten
Van 5 tot 9 oktober 2020 volgden veertien mensen uit heel Nederland in de Folkshegeskoalle Schylgeralân, de volkshogeschool van Terschelling, een schrijfcursus onder de titel Eilander portretten. In enkele dagen werden de cursisten voorbereid op een interview met een bewoner van het eiland die vrijwel zijn of haar hele leven op dit Waddeneiland heeft doorgebracht.
Henk Tameling, docent/stichting Over ‘t WAD