EEN FOUTE TAAL BESTAAT NIET
Twee Friezen in hart en nieren over talen, hun volkshogeschool en mensen van de wal
door Marianne Kootstra
“Er was een enorme weerstand tegen de Folkshegeskoalle toen wij hier kwamen. Terschelling hoorde bij Noord-Holland en werd in de Tweede Wereld Oorlog door de Duitsers ingelijfd bij Friesland. Dat was tegen de zin van de Terschellingers. Het werd ons aangerekend dat we Fries waren en dat de Folkshegeskoalle het Fries propageerde.”
Betze en Jantje Stienstra hadden van 1962 tot 1995 de leiding over de Folkshegeskoalle, de plek waar Friese jongeren vanaf 1948 welkom waren voor ontmoeting, ontspanning en de ontwikkeling van hun Friese identiteit. Inmiddels negentig en éénentachtig jaar, blikken ze in de herfst van 2020 terug.
Jantje: “Ik kwam daar voor het eerst als dertienjarig meisje, op Simmerkamp van de Fryske Jongerein. Toen was Betze er al, als leider van het kinderkamp.” Betze werd onderwijzer, Jantje gaf les op een huishoudschool. Goed betaald werk aan de wal gaven ze op voor het werken voor “n lyts stichtinkje sunder jild”. Betze was directeur tegen een mager loontje, Jantje runde als meewerkend echtgenote het hele huishouden. Onbetaald en zonder pensioen. “Ik werkte voor kost en inwoning, zullen we maar zeggen,” lacht ze fijntjes. In praktijk waren ze samen het gezicht van de volkshogeschool: ieder hun eigen taak, maar samen in hun ideaal: de ontwikkeling van jonge mensen tot verantwoordelijke mensen en het bevorderen van de Friese taal en cultuur. Betze ging met groepen op stap, de natuur in, en hield de administratie bij: “Ik had twee mappen, één van dit jaar en één van het volgende jaar.” Jantje organiseerde, kookte, regelde de inkopen en de schoonmaak en zette de vrijwilligers aan het werk.
De weerstand van het begin trok bij. Inkopen deden ze bij de plaatselijke middenstand, ondanks bezwaren van het bestuur vanwege de kosten. Was er een ruimte nodig voor een vergadering of voor het volksdansen, dan werd er een zaaltje op de volkshogeschool ter beschikking gesteld, kosteloos.
Betze over die beginjaren: “Er was niets: geen gas, geen riolering, geen telefoon, geen schrijfmachine. Op de fundamenten van het oude bunkercomplex stonden een eetzaal, een jongensslaapzaal en een meisjesslaapzaal. Ze wasten zich allemaal buiten, bij een tobbe met koud water. Jantje: “Wij woonden met onze twee meisjes in een donker, vochtig, klein bunkertje. Na de vakantie stond de groene schimmel op de muren. Stond ik te koken voor de hele groep, raakte de gasfles leeg, en moest er iemand op de fiets naar de gasflessenman in Lies. Ja, dan at je maar wat later.” Betze: “De afwatering van de keuken kwam uit op de zinkput, een tweeënhalve meter diep gat met een stenen opbouw. Het keukenvet koekte flink aan en als de zinkput vol was groeven we een nieuwe. Zo ontstond er een hele rij achter elkaar. Ook de hûskes hadden hun eigen put. Als die bijna overliep schepte ik een gleuf naar het duin. De “Putsjeploech”, de klusjesploeg van vrijwilligers, groef later de sleuven voor de riolering, anders was zoiets onbetaalbaar.” Nu staan er moderne gebouwen met alles er op en er aan, en kijkt het lichte directeursverblijf uit over het hele complex.
Jantje en Betze zijn Friezen in hart en nieren. Dat is hun identiteit, dat is waar ze vandaan komen. Hun dochters kregen vanzelfsprekend Friese namen. De aangifte van een “Tryntsje” in plaats van een “Trijntje” kostte moeite, ze moesten op het gemeentehuis wel eerst even overleggen of dat kon.
In de jaren tachtig organiseerde de Folkshegeskoalle een congres van ‘Lytse Talen’, waar vanuit heel Europa mensen kwamen vertellen over hun eigen taalstrijd. Betze ging zelf naar zo’n bijeenkomst in Ierland. “Ik was enorm onder de indruk van een toespraak van een veertienjarig meisje in haar eigen taal, in het Gealic. Ze stond voor zo’n hele groep en straalde uit: ‘Hier sta ik, dit ben ik’. Ik dacht echt, ik wou dat ik dat zo kon.”
En zo Fries als hij is, Betze spreekt nu vol overtuiging: “Gjin taal is ferkeard”. Een foute taal bestaat niet. Je eigen taal spreken en je eigen cultuur uitdragen zijn onmisbaar voor het vormen van je identiteit en dáárin vinden ze de aansluiting met de Terschellingers. Jantje heeft al dertig jaar een uurtje les in de week en spreekt nu Aasters, Betze regisseerde toneelstukken in alle drie eilander streektalen: Westers, Aasters en Meslônsers.
De Stienstra’s voelen zich thuis op het eiland. “Maar ook al doe je in alles mee, je blijft iemand van de wal,” zegt Jantje. Deze “Friezen van de wal” droegen bij aan de ontwikkeling van de eigenheid van alle Terschellingers, van de Skylgers uit West, van de Aasters rond Hoorn en van de Meslônsers van Midsland. Wie had gedacht dat de Friezen en de Terschellingers elkaar juist zouden vinden op het gebied van taal?
Marianne Kootstra, Groningen, november 2020; voor meer werk van haar zie: https://www.haaljeverhaal.nl
Eilander portretten, cursus en serie artikelen
Van 5 tot 9 oktober 2020 volgden veertien mensen uit heel Nederland in de Folkshegeskoalle Schylgeralân, de volkshogeschool van Terschelling, een schrijfcursus onder de titel Eilander portretten. In enkele dagen werden de cursisten voorbereid op een interview met een bewoner van het eiland die vrijwel zijn of haar hele leven op dit Waddeneiland heeft doorgebracht. Hieronder het resultaat van de interviews in de vorm van een geschreven portret en een column. De cursus wordt in oktober 2021 herhaald. Meer informatie op onze site “schrijfcursus Terschelling 2021”.
Henk Tameling, docent Stichting Over ’t Wad