JE KUNT NOOIT EERDER NAAR HUIS DAN DAT JE RONDE KLAAR IS
Portret van oud-postbode Remmert Ruijg
door Janke Adema
Het huis in Midsland is snel gevonden. Aan de gevel hangen zelfgemaakte kransen met schelpen. Naast de voordeur staat een houten vuurtoren. Ongetwijfeld de Brandaris, op schaal nagemaakt. In deze doorzonwoning wonen Remmert en Bettie naar volle tevredenheid.
Op de stoep staat het kraampje met huisvlijt. De gleuf van het roestige geldkistje ontvangt dankbaar onze munten, in ruil voor de cranberryjam. Er is weer wat verdiend bij de familie Ruijg. Hij plukt de bessen, zij maakt de jam. En zo gaat dat al jaren. Bijverdienen om rond te komen.
We worden gastvrij onthaald. In de knusse kamer zijn de gejutte schatten van het strand keurig gerangschikt om te worden bewonderd. Eenmaal op zijn praatstoel begint Remmert Ruijg enthousiast te vertellen over zijn leven. ‘In de jaren zestig hadden we het thuis niet breed. Mijn vader was boer met zes koeien, waar we niet van konden leven. Het varkenshok en de stallen van het jongvee werden dan voor het zomerseizoen omgebouwd en schoongemaakt. Daar kwam dan een soort van keukentje in. Met bedden van strozakken. Wij woonden dan in het “bargehok”. Het voorhuis werd verhuurd aan gasten. Er was een hokje met een gat erin en één keer in de maand kwam de gemeente met zo’n grote poepzuiger voor het legen.
Later kwam de huifkar erbij. Na het melken ging mijn vader met gasten naar de Boschplaat van 10.00 uur tot 17.00 uur voor 5 gulden de man en 2.50 per kind. In de weekenden moesten mijn broer en ik altijd helpen met maaien en dat soort dingen. Met hooien hielpen de badgasten mee. Dat vonden ze geweldig. In die tijd was men met weinig tevreden en dat is vandaag de dag wel anders. Het was altijd gezellig, iedereen kende elkaar. Ik weet nu nog alle familienamen van de vaste gasten.
In de winter waren er geen gasten en dan verdiende mijn vader bij met helmsteken. Als jongen van een jaar of tien ging ik met hem mee op konijnenjacht. Dat mocht toen nog. Soms vingen we wel vijftig stuks, voor de dikste kreeg je dan een rijksdaalder bij restaurant de Grie. Dat was dan een mooie “instruier”. Soms vingen we een fret en die hielden we dan een paar weken vast tot hij tam was. Daarmee gingen we fretteren. Konijnen uit hun holen jagen. Mijn tante weckte de konijnen, want je had toen geen vriezer om de boel goed te houden. Je was zelfvoorzienend. Je moest wel want je had het niet breed.
Na de ULO en het behalen van mijn middenstanddiploma was ik wel klaar met school. Ik begon als bijrijder in de wegenbouw. Daarna als 18 jarig bemanningslid op een viskotter. Ik ging als machinist aan het werk tot ik ondeugend was geweest met mijn vriendin Bettie. Ze was zwanger. Nu kon ik niet langer mijn geld verkwisten. We moesten trouwen en geld verdienen om te kunnen rondkomen. Op het eiland ging ik aan het werk in de bouw. Ik wist donders goed, je moet alles leren wat een ander niet kan. Omdat ik geen rijbewijs had, ging ik naar Leeuwarden voor rijles. Het rijbewijs haalde ik in zes lessen en ik ging meteen door voor het groot rijbewijs.
Destijds mocht je dan ook met een aanhanger en op de kraan rijden. De bazen waren blij met me. Ik was erg handig, kon een 1100 ton schip lossen in anderhalve dag. Maar ik had een jonge en een oude baas. Beide gaven me opdrachten en dat werkte niet. Ik ben een keer zo kwaad geweest, vloog met een stuk hout achter de oude baas aan. Toen moest er gepraat worden. In het gesprek kreeg ik het voor elkaar dat ik 25 gulden meer ging verdienen. Bovenop de 400 die ik kreeg.
Bij de post kwam een vacature vrij. Daar heb ik op gesolliciteerd. Ik werd het niet. Maar op een woensdag kwam er een telegram waarin stond: vrijdag keuren, maandag op cursus mits ik goedgekeurd werd. En zo ben ik postbode geworden met een vaste route op West. Mooi schoon werk, mijn kleren werden betaald. Voor het werk lekker kleppen met mijn collega’s: ”Wie doet het met wie?” Dat soort dingen. De post ingooien en dan rondbrengen. Prachtig mooi werk, mijn route liep door de winkelstraat en dan kon ik het niet laten om de dames die voor me liepen bij de kuiten te pakken en ” waf, waf,” te roepen. Altijd donderjagen. Omdat ik niet één van de domsten ben, kon ik me aardig opwerken. Verdiende meer na een cursus voor postkantoormedewerker dan mijn medecursist.
Thuis was het nog geen vetpot. Soms deden we de broekzak open en zat er nog geen dubbeltje in. Daarom ging ik op het wad pieren steken. Die werden op de camping voor 7 cent per stuk verkocht. Dat bracht eens 4000 gulden op waar we een nieuw bed van hebben gekocht. Onze trouwringen hebben we destijds ook betaald met de opbrengt van het pieren steken. In de herfst nam ik een paar weken vrij om cranberry’s te plukken. Dan verdiende ik in drie weken wel 6000 tot 7000 gulden. Zo ruilden we ook ooit cranberry’s voor een nieuwe TV. Een horloge had ik niet om want je kon toch niet eerder naar huis dan dat je ronde klaar was. Als laatste postbode van Terschelling stopte ik na 37 jaar trouwe dienst. Op mijn allerlaatste werkdag heb ik mijn postkleding aan de wilgen gehangen.’
Janke Adema, november 2020
Eilander portretten
Van 5 tot 9 oktober 2020 volgden veertien mensen uit heel Nederland in de Folkshegeskoalle Schylgeralân, de volkshogeschool van Terschelling, een schrijfcursus onder de titel Eilander portretten. In enkele dagen werden de cursisten voorbereid op een interview met een bewoner van het eiland die vrijwel zijn of haar hele leven op dit Waddeneiland heeft doorgebracht. Het resultaat is een serie van twaalf portretten van eilandbewoners. Binnenkort verschijnt in de hele serie in geprinte vorm onder de titel Terschellinger portretten.
De cursus wordt in oktober 2021 herhaald. Meer informatie op onze site “schrijfcursus Terschelling 2021”.
Henk Tameling, docent Stichting Over ’t Wad