De ongeschoren man
Op de Wadden kun je mensen verdelen in de liefhebbers van de Noordzeekant en de Waddenzeekant. Ik behoor tot de Waddenzeekanters. De geur van het Wad, het droogvallend slib, het opkomende water, de vaarbewegingen van klippers, tjalken, botters en andere schepen en bij helder weer het zicht op de walkant, ze drijven mij elke keer eerder naar de zuidkant dan de noordkant van een Waddeneiland.
Op Vlieland heeft de Waddenzeekant iets bijzonders in de aanbieding als je het dorp uitloopt via de Postweg. Na een paar honderd meter blijf ik uit een vorm van respect stilstaan bij de moestuinen aan de rechterkant van de weg. De eilanders met groene vingers hebben hier heel wat obstakels te overwinnen voordat zij een struikje spruiten of boerenkool op het fornuis kunnen zetten. Wind, zand en zout doen een behoorlijk beroep op het doorzettings-en uithoudingsvermogen van de moestuiners. De tuinen van de oprechte amateurs zijn uitbundig versierd en aangekleed met het resultaat van jarenlang noest jutterswerk.
In alle vroegte zie je hem over het verlaten strand rijden. De noordwesten wind trekt al lekker aan. De ongeschoren man laveert in zijn SUV op het strand tussen aangespoeld plastic, netten, hout, touw en zeehondjes. Deze jutter verlangt in stilte heimelijk naar storm, hevige storm. Schepen in nood, voorraad over boord, wie weet hoeveel timmerhout, sigaretten, speelgoed, borrelnootjes, sterke drank of schoenen er straks weer aanspoelen. Is het verslaving, sport, hobby of dat extra zakcentje? De jutter zwijgt.
Het toerisme is nog maar zo’n vijftig jaar oud op de Wadden, anno nu leeft zo’n 90% van de bevolking van de welvarende toerist. Jaren geleden was jutten voor de ongeschoren mannen bittere noodzaak om het geringe inkomen aan te vullen met wat de zee en de windstorm brengen. Op de wal staan de kranten vol over ZZP’ers die het hoofd moeilijk boven water kunnen houden in de ratrace van de 24 uurs economie. De eilander heeft altijd het hele jaar door zichzelf voorzien in zijn onderhoud met vissen op het wad, met eieren rapen, konijnen vangen, een paar stuks vee, wat kippen en met zijn moestuin.
De ongeschoren man geniet van zijn vrijheid, van het strand, van de oerelementen vuur, water, licht en aarde. Alleen turen, kijken, mijmeren, misschien zoiets als Nescio beschreef in De uitvreter: “…Niks doen. Jelui kerels zijn zoo akelig wijs: alles moet een reden en een doel hebben. Ik ga naar Friesland, niks doen. Zonder reden.”
Diep in mijn hart ben ik stinkend jaloers op de ongeschoren man. Hij gaat zijn eigen gang, rijdt over het eiland als ik in de file sta, hij geniet van de ondergaande zon in de zee als mijn horizon rood en groen kleurt van de verkeerslichten. Ik laat al een tijdje mijn baard staan, maar veel verder kom ik ook niet als burgerman van de wal. Ik geniet ondertussen wel van het verlangen om weer met mijn kop in de wind op de Postweg te lopen. Te beginnen aan de Waddenzeekant bij de moestuin van de ongeschoren man.