Ik wil ook een eiland
De hutkoffer lijkt wel net zo groot als mijn slaapkamer. Op het deksel van bruin leer zit een knoert van een koperen hangslot. Elke dag stopt mijn moeder wel iets uit onze kledingkast in de koffer. Korte ribcorduroy broeken, gebreide vestjes, witte wollen onderbroekjes, witte sokjes, veel bloesjes en truien en mijn onafscheidelijke groene legerpetje verdwijnen in de koffer voor de overzeese reis. De kast met papier op de planken met punaises wordt steeds leger.
Ook voor mijn twee jaar oudere broer gaat een scheepslading aan kleding naar de bodem van de koffer. Wat je allemaal wel niet kunt doen met zo’n bakbeest als die leeg is. Zullen we hem op de kant zetten en er een geheime hut van maken?
Mijn moeder gaat maar door met het inpakken van de koffer. Boeken, washandjes, handdoeken, sandalen, laarsjes voor aan zee, schep en emmertje. De koffer ruikt naar wasmiddelen. Als de koffer bijna overstroomt van vakantiekleding verschijnt mijn vader met zijn lange armen. Hij zet zijn volle gewicht op de koffer en weet in een fractie van een seconde het hangslot dicht te krijgen. Hij plakt een wit etiket op het wat bollende deksel en schrijft er met sierlijke letters op: Familie Tameling, Huisje De Kinkhoren te Vlieland.
De volgende ochtend is de koffer weg en uit de gang verdwenen. In mijn pyjama ren ik geschrokken naar mijn moeder in de keuken. Ik trek haar aan haar lange rok en vertel hakkelend en half snikkend dat de koffer weg is. Ik krijg een zachte aai over mijn kleuterhoofdje en de verzekering dat het allemaal goed komt. Over een week mag ik de koffer openmaken als we op het eiland zijn. Eet nu eerst maar je pap en drink je thee op, hoor ik mijn moeder zeggen. Ik heb geen idee hoe lang een week duurt. Ik snap niet hoe je zo’n kist van een koffer de trap afkrijgt. En waar is die koffer nu? Buiten op straat, op een wagen met paard, in een vrachtauto, op een boot?
Mijn vader rookt een sigaret en stuurt met één hand onze auto. Aan beide handen draagt hij leren handschoenen met gaatjes. Ik zit in de auto op de achterbank opgepropt tussen tassen en mijn broer. Mijn moeder vraagt of ik nog misselijk ben. Ze geeft me een plastic zakje en maakt mijn mond vochtig met een washanddoekje. Of ik nog een pepermuntje wil. Ik pak het rolletje King en staar besluiteloos naar het zilverpapier.
Ik word wakker als mijn moeder me uit de auto tilt. Ik hoor vogels krijsen, ik voel de wind en hoor het geluid van getoeter. Grote boten, wit en geel, hoge masten en een vuurtoren. Mijn vader tilt me op en wijst naar vissersboten, zeilschepen, sleepboten en onze grote boot. Wij lopen over een smalle loopplank en gaan aan boord. Vader staat op de kade te zwaaien. Ik wuif naar een poppetje met hoed.
Ik slaap op schoot bij oma Akkerstraat. Plotseling wekt ze me. Ze neemt me bij de ene hand en mijn moeder bij de andere. Midden op zee stappen we over op een kleinere boot. Ik kan mijn moeder niet goed verstaan, ik hoor veel lawaai. Van de motor van het schip, zegt mijn moeder. Ik zwijg en kijk door ronde gaten naar wolken en waterspatten op het glas. Ik krijg een krentenbol.
Het wordt stiller en rustiger. Ik hoor mensen roepen, iedereen staat op en begint te lopen. Ik zie paarden en wagens en grote mannen in blauwe en oranje pakken. De zon schijnt. Vogels krijsen. De lucht is blauw.
We gaan naar onze koffer, zegt moeder. Naar een wit huisje op een duin met een grote bank voor het huisje. Ik ruik onze kleren. Kan ik hier ook naar Dappere Dodo kijken, vraag ik mijn oma. Nee, dappere Henkie, hier heb je duinen, strand en zee om naar te kijken. Ik ben uitgepraat. Ik krijg op een raar bed met kriebel dekens een schone pyjama aan. Ga maar lekker slapen, Henkie.
Mammie, ik wil ook een eiland. Slaap lekker, jongen. Morgen gaan we een eilandje maken op het strand en daarna een ijsje eten.