Als ik de loopplank bestijg en de zee kan zien, kom ik in een ander levensritme. Ik doe mijn horloge af. Mijn hoge hartslag past zich soepel aan de lage snelheid van de veerboot aan. De sneldienst laat ik links liggen. Ik ben op weg naar een andere wereld.
Op het buitendek volg ik het witte spoor van golven achter het schip en geniet ik simpel van een wapperende vlag en van witte wolken tegen een strakblauwe lucht. Mijn eigen openluchtmuseum zonder tekst en uitleg.
Na een paar uurtjes wandelen over het eiland waan ik me Willem Barentsz en Abel Tasman tegelijk. Ver boven mijn hoofd leggen trekvogels duizenden kilometers af om bij hun broedplaats in de poolgebieden te landen. In de verte hoor ik Steve Miller: Fly like an eagle.

Ik voel me na die eerste ontdekkingstocht ook een stuk gezonder dan daarvoor. Dit sluit feilloos aan bij het inzicht van experts dat het buitenleven een positief effect heeft op lichaam en geest van de waddenbezoeker. Nineteen for ever zing ik mee met Joe Jackson.
Als ik de volgende dag wakker word, klinken de branding van de Noordzee en de zeemeeuwen als een pianoconcert vergeleken met de heavy metal van de dagelijkse sirenes van politie, brandweer en ambulance op de A7 bij mij om de hoek. Alleen in de stad met zijn heimachines, drilboren en bladblazers verlang ik naar oordoppen. In de haven hoor ik Otis Redding: Sitting on the dock of a bay.
De stad stinkt smerig met zijn uitlaatgassen, gefrituurde snackdampen en laaghangende wietwolken. Het Wad stinkt aangenaam met zijn zilte water, zeewier en uitgedroogde mosselen en oesters.
Thuis kijk ik op tegen een ondoordringbaar woud van flats, schuttingen, auto’s en reclamezuilen. Op de Wadden kan ik oneindig ver zien. Je kijkt hier de wereld uit, zei Jack P. Thijsse ooit toen hij op Terschelling was. Bij helder weer kan ik op de waddendijk met het blote oog de kustlijn van Friesland en Groningen volgen.
In de andere wereld begint de dag met alle kleuren van de regenboog als het strijklicht van de vroege ochtendzon weerspiegelt in het water van de zee en de plassen op het strand. De dag neemt ‘s avonds afscheid met vuurwerk en een sterrenshow.
Thuis breek ik mijn nek over de weggegooide verpakkingen van McDonalds, petflesjes, lege blikjes energydrinks, sigarettenpeuken en lege lachgascapsules. Op het Wad raap ik de natuur met beide handen op. Ik vang met kinderlijk plezier garnalen, heremietkreeften en schelpen en ik raap verlekkerd mosselen en oesters. Als ik geluk heb, zie ik ’s avonds zeevonk en het noorderlicht.

De natuur van het eiland plaatst me midden in een scheppingsverhaal en roept vragen op over de samenhang van natuurverschijnselen en hoe wij ons als mensen gedragen. Elke klimaatontkenner gaat hier koppie onder in de warme zee met de dreigende zeespiegelstijging en de onmetelijke schade van plastic soup in alle denkbare vormen en afmetingen. Ik breek mijn hoofd: zijn wij niet de veroorzaker èn de oplossing van het klimaatprobleem?
Gepieker maakt plaats voor het geluk van sweet memories. De Wadden is een liefdesverhaal met veel geschreven en ongeschreven hoofdstukken: jeugdliefdes, vakantieliefdes, grote liefde met later de kinderen. Zijn we niet allemaal beach boys? God only knows.

Ik kijk hier anders naar mezelf. Ik kan één zijn met de natuur, ik kan er tijdelijk in opgaan. Zorgeloos, er alleen maar ‘zijn’ in een verbond met de schepping. Mediteren gaat bijna vanzelf. En ik vraag me af of het een religieus gevoel of een mystieke ervaring is. Hier in de onmetelijke ruimte en rust voel ik me nietig in de kosmos. Mijn grote vragen worden er wat kleiner of in elk geval anders. De natuur als relativeringsmiddel. Of is het bewustzijnsverruiming?
Lopend langs de vloedlijn vraag ik me af of we niet allemaal op zoek zijn naar authenticiteit, naar iets unieks, iets bijzonders. Op een hoog duin staar ik naar de golven en luister op mijn gsm naar Who knows where the time goes van Fairport Convention:
I do not count the time
For who knows where the time goes?
Who knows where the time goes?
And I am not alone while my love is near me
I know it will be so until it’s time to go
So come the storms of winter and then the
birds in spring again
I have no fear of time
