Je bent een magneet,
iedereen heeft een oogje op je
en knuffelt vrijuit met je.
Liefde op het eerste gezicht tot en met
eeuwige trouw en alle tinten rood daartussen.
Ik doe je tekort als ik je
een allemans vriendje noem.
Alles wat ik van je wilde, heb je me gegeven.
Ik teken je blindelings met een paar streken.
Elke lijn van je kunstwerk ken ik uit mijn hoofd.
Spannend ben je niet meer
met het voorspelbare ritme van je getij
en je herhaalde stralen van de vuurtoren.
Ik blijf je opzoeken:
is het je wind in de bossen die mijn oren streelt,
zijn het je golven die me naar Spitsbergen brengen,
is het je horizon tot het einde van de wereld,
zijn het de fata morgana’s in je strakblauwe luchten?
Of zijn het de oogverblindende hemellichamen in een donkere nacht,
of het duin dat als een stokoude man naar het oosten schuifelt?
Misschien het doorwaadbare water dat me aan Jezus doet denken,
wellicht de aangename stank van het slik bij laag water,
mogelijk de oorverdovende stilte in het dennenbos
of het aangename kabaal van windkracht 7 op het strand?
Ik moet, ik kan niet anders,
ik kom altijd naar je terug.
Ook op mij kun je de klok gelijkzetten.
Ik kom van ver om je te zien,
te ruiken, te voelen.
Ik omarm je.
Je neemt me mee op jouw golven van geluk.
Vraag me even niet waarom ik van je hou.
Henk Tameling, Zwaag, 12 November 2020